Psychopathologie en terrorisme

Over het algemeen wordt aangenomen dat personen weerbaar zijn. Deze weerbaarheid stelt hen in staat om tegenstand te bieden aan invloeden vanuit de omgeving, zoals extremistische berichtgeving. Risicofactoren kunnen de weerbaarheid van personen negatief beïnvloeden, waardoor zij kwetsbaarder zijn voor radicalisering. De risicofactoren kunnen psychologisch, sociaal, economisch of politiek van aard zijn en op individueel-, groeps- en maatschappelijk niveau met elkaar interacteren.

Een psychologische risicofactor op individueel niveau waar veel over geschreven is, is psychopathologie. Ondanks dat psychopathologie op zichzelf niet kan verklaren waarom iemand vanuit een ideologie geweld heeft gepleegd, is er nog veel onduidelijk over wat de precieze relatie tussen beide is. De Universiteit van Amsterdam heeft, op verzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), daarom een onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen psychopathologie en terrorisme. Het doel was om inzicht te geven in wat er bekend is over het voorkomen van psychopathologie bij terroristen en om te weten te komen waar onderzoek zich in de toekomst op moet richten. Dit is vanuit verschillende invalshoeken aan de hand van een literatuuronderzoek, expertinterviews en een focusgroep onderzocht.

Uit het onderzoek blijkt dat psychopathologie vaker voorkomt bij lone actor terroristen dan bij groepsterroristen. Tussen de 12.9% en 40.4% van de lone actors heeft een psychische stoornis. Lone actor terroristen zijn personen die alleen opereren, niet tot een georganiseerde terrorismegroep behoren en hun handelen zelf bedacht en gestuurd hebben. De psychische stoornissen die bij hen vaker voorkomen dan bij de “gewone” bevolking zijn autismespectrumstoornissen, waanstoornissen en schizofrenie. Ook zijn psychische stoornissen als een angststoornis, een persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en een obsessief-compulsieve stoornis bij enkele lone actors gevonden. De meerderheid van personen die aan een stoornis lijdt zal zich echter nooit tot radicalisering of het plegen van een terroristische daad aangetrokken voelen.

Naast lone actor terroristen wordt in het onderzoek gesproken over groepsterroristen. Deze terroristen handelen in een groep en zijn verantwoordelijk voor ongeveer 95% van alle aanslagen. Met betrekking tot groepsterroristen concluderen de onderzoekers dat er geen sterk bewijs is dat psychopathologie bij hen vaker voorkomt dan bij de algemene bevolking. Psychische stoornissen lijken dus niet bruikbaar te zijn bij het voorspellen of iemand wel of niet zal overgaan tot terroristische acties in groepsverband. Radicalisering en het deelnemen aan een terroristische groep lijken sterker samen te hangen met politieke, sociaalpsychologische en economische risicofactoren. Voorbeelden hiervan zijn het verlies van werk of problemen thuis.

Door de onderzoekers wordt geadviseerd om toekomstig onderzoek te richten op het duiden van welke psychische stoornissen vaker voorkomen bij specifieke typen terroristen. Daarbij moet ook gekeken worden of deze stoornissen samenhangen met andere geweld gerelateerde factoren, zoals het hebben van een geweldsverleden. Op basis van de hiaten uit de literatuur, de expertinterviews en de focusgroep is door de onderzoekers een onderzoeksagenda opgesteld, welke bestaat uit vijf prioriteiten. Deze prioriteiten worden ondersteund door een multi-method aanpak waarin kwantitatief, kwalitatief, experimenteel, en prioriteitenonderzoek elkaar aanvullen. De vijf prioriteiten zijn te vinden in de publicatie van het onderzoek.